Koloniale oorlogen (vanaf 1800) Deel II.

In 1895 kreeg het korps een nieuwe leider, kapitein jhr. Graafland. Deze introduceerde een nieuw tactisch concept, dat een omwenteling teweeg zou brengen in het verloop van alle koloniale oorlogen na 1895 in de gehele archipel. Zijn concept ging uit van het offensief, het uitvoeren van onophoudelijke patrouilles en achtervolgingen. Graafland maakte er een keurtroep van met een hoge gevechtswaarde, een eenheid die uitblonk in snelle acties en verrassingsaanvallen en die de contra-guerrilla met succes in de praktijk bracht. Voor het eerst had het koloniale leger een antwoord gevonden op de guerrilla-oorlog van de Atjehers.
De offensieve tactiek en de hoge mobiliteit van de Marechaussees werden in de jaren na 1896 overgenomen door de reguliere troepen. Het Korps Marechaussee fungeerde als leerschool voor de nieuwe tactiek. De meest bekende en enkele der meest beruchte officieren van het Indische Leger zouden later uit de Marechaussee voortkomen.

De oprichting van het Korps liet zien dat er op militair en politiek gebied veranderingen op til waren. Een van de Nederlandse officieren die het tactisch concept van Graafland verder uitbouwde was Van Heutsz. Het was Van Heutsz die de Atjehers uiteindelijk op de knieën kreeg. "Hard toeslaan, zonder wankelmoedigheid", was zijn devies, met name ook buiten de geconcentreerde linie rond Kota Radja. Het was dezelfde geweldsretoriek die ook in de Engelse en Franse koloniën te horen viel.

In 1896 en 1897 werd het kerngebied van Atjeh definitief onder controle gebracht. Met name in de moekims (feodale districten, ingedeeld op grond van moslimdorpen) XXII, XXV en XXVI (waar de strijd twintig jaar had gewoed), werd het eindelijk rustig. Het leger stond nu voor de taak de rest van Atjeh te onderwerpen.

Vierde Atjeh-oorlog 1898-1910
Een eerste grote succes van Van Heutsz was de expeditie naar Pedië, ook wel Pedir genoemd (met de hoofdstad Sigli) in juni 1898. Deze tocht herstelde het zelfvertrouwen van het leger. Het persoonlijk leiderschap van Van Heutsz droeg daar veel toe bij. De militairen kregen in deze jaren ook hulp van de wetenschap, in de persoon van de arabist en islam-kenner Christiaan Snouck Hurgronje. Deze fungeerde min of meer als een soort van eenmans inlichtingendienst. Van hem kregen de officieren te horen dat het vooral een kwestie van psychologie was: de Atjehers vochten een djihad (heilige oorlog) tegen de Nederlandse kafirs (ongelovigen), ze zouden het Nederlands gezag pas aanvaarden, wanneer ze de ‘voet op den nek’ zouden voelen. Van Heutsz bracht dit inzicht met harde hand in de praktijk.

De kentering in de oorlog kwam ook door technologische ontwikkelingen: repeteergeweren en mitrailleurs versterkten de vuurkracht, stoomschepen konden troepen snel verplaatsen in de archipel, verbeteringen in de medische zorg hielden de soldaten gezond (er zijn in de koloniale oorlogen meer soldaten overleden aan allerlei ziekten dan aan directe krijgshandelingen!).

De combinatie van de nieuwe offensieve aanpak, de grotere deelname van Inheemse militairen (vooral Ambonezen en Javanen), de politeke wil om met de Inlandse vorsten af te rekenen en de moderne technische hulpmiddelen zorgden ervoor, dat de koloniale staat in verrassend korte tijd met de zwakke Inheemse staten kon afrekenen. Zo brak dan de laatste fase in de oorlog om Atjeh aan.

Van 1898 tot 1903 werd in een aantal korte campagnes definitief met het Atjehse verzet afgerekend. Mobiele colonnes doorkruisten Atjeh tot in alle hoeken en gaten. Overal voelden de Atjehers ‘de voet op den nek’. De overgebleven guerrilla-leiders vielen de één na de ander in Nederlandse handen, zoals Umar en de legendarische Tjut Na Dinh (één van Umars vrouwen). In 1903 werd een laatste groot succes geboekt met de overgave van Polim aan kapitein Hendrik Colijn (de latere minister-president van Nederland in de dertiger jaren, bovendien pelotonscommandant van mijn grootvader Hupkens).

Grootvader Hupkens heeft de laatste fase van de Atjeh-oorlog meegemaakt. Zijn militaire leven heeft hij eigenlijk hoofdzakelijk op Sumatra doorgebracht. Hij is gedebarkeerd in Padang, aan de westkust van Sumatra. Verder heeft hij een aantal keren meegedaan met veldtochten, gevechtshandelingen en bentengdiensten in Atjeh. Voor het eerst in april 1896 en het laatst in 1904. Hij heeft bovendien krijgshandelingen verricht tijdens de onlusten in Djambi, op Oost-Sumatra. Voorts heeft hij garnizoensdiensten verricht in Palembang, op Zuidoost-Sumatra.

In 1903 is de oorlog om Atjeh zo goed als voorbij. Wat in de jaren daarna nog overbleef waren acties in geïsoleerde gebieden in het diepe binnenland, waarbij het KNIL zeer hardhandig optrad. Zoals in de Gajo- en Alaslanden, diep in Centraal-Atjeh, waar kapitein Van Daalen een verwoestend spoor door de dorpen trok. Mannen, vrouwen en kinderen werden bij duizenden doodgeschoten; kampongs en sawahs gingen onveranderlijk in vlammen op. De ‘methode-Van Heutsz’ was flink uit de hand gelopen, in die laatste jaren van de onderwerping van Atjeh werd door het KNIL een contra-terreur toegepast, waarbij willekeur en wreedheid de boventoon voerden. In de Tweede Kamer kwam hiertegen veel verzet: de ‘tijden van Djenzis-Khan en Timoer-Lenk waren teruggekeerd’, werd gezegd.

De Atjeh-oorlog was het toneel geweest van malaise en triomf. Vijfentwintig jaar waren voorbij gegaan, waarin het leger een pover figuur had geslagen. De omslag kwam kort voor de eeuwwisseling. Met zijn op mobiliteit en verrassing gerichte aanpak wist Van Heutsz (gesteund door het inzicht van Snoeck Hurgronje) in korte tijd succes te boeken. Van Heutsz en de Atjeh-oorlog werden het symbool van het Nederlandse imperialisme, van de wil de hele archipel aan het Nederlandse bestuur te onderwerpen.

De oorlog heeft zware offers geëist van Atjeh en Nederland. Naar schatting zijn minimaal 60.000 Atjehers omgekomen (10% van de bevolking). Van het leger sneuvelden ongeveer 2.000 militairen en kwamen er 10.500 om door ziekte (vooral door cholera, tyfus en beri-beri). Van de dwangarbeiders, die op grote schaal werden ingezet, stierven er minstens 25.000. De totale kosten bedroegen een half miljard harde 19de-eeuwse guldens. Daarbij komen nog de verwoestingen die vooral in Groot-Atjeh werden aangericht. Het heeft tientallen jaren geduurd voordat de ecologische en economische gevolgen van de oorlog ongedaan waren gemaakt.

Afronding van het imperium

Pas na 1900 volgde de onderwerping van de nog niet onder Nederlands gezag gebrachte delen van de archipel. Dat waren er nog heel wat. De talrijke militaire expedities uit het verleden in de buitengewesten waren meestal niet gevolgd door vestiging van het bestuur. De traditionele conflicthaarden, zoals Zuid-Oost-Borneo en Zuid-Celebes, waren nooit echt onderworpen.

De succesvolle onderwerping van Atjeh rond 1900 gaf het startsignaal voor grootscheeps militair optreden in de hele archipel. De ‘vliegende colonnes’ van de Marechaussee gingen bij de gezagsvestiging voorop. Marechaussee-officieren als Christoffel (een Zwitser van oorsprong) en Swart werden bekend (of berucht) door hun bloedige, wrede, niets en niemand ontzienende aanpak van het Inheemse verzet. Gevangenen werden vrijwel niet gemaakt, dorpen en sawahs werden steevast in brand gestoken.

Borneo was in januari 1905 het eerste aan de beurt, in vijf maanden bracht Christoffel het gebied onder Nederlands gezag. In 1906 was hij in Celebes te vinden: de oude vorstendynastieën van Boni en Goa (waarmee de Nederlanders al vanaf de tijd van de VOC een politieke liefde-haatverhouding hadden), werden voorgoed onttroond. Hierna waren de kleinere eilanden in het oosten aan de beurt. Op het onherbergzame Ceram werd vanaf 1905 een vierjarige strijd gevoerd, elke kampong verzette zich fanatiek, en werd bij inname platgebrand. Ook op Flores dwong Christoffel in een uiterst gewelddadig offensief de definitieve onderwerping af. Tussen 1906 en 1908 werden ook de laatste onafhankelijke vorsten op Bali onderworpen, die sedert de expedities in de jaren 1840 met rust waren gelaten.

Dit alles speelde zich in relatief korte tijd af. Het leek alsof een soort overmoed, een roes van geweld, zich van het koloniale leger meester had gemaakt. Het resultaat was dat tussen 1900 en 1910 de hele archipel daadwerkelijk onder Nederlands gezag werd gebracht. Met recht kon nu van ‘Nederlands-Indië’ gesproken worden. Wel kun je met enige ironie constateren, dat de periode van effectief koloniaal bestuur over het hele grondgebied amper veertig jaar heeft geduurd!

 

Gebruikte bronnen:

Serie Weerzien met Indië, aflevering 35, Waanders Uitgevers, Zwolle 1994.

Jan H. Kompagnie (eindred.), Soldaten Overzee, Onderzoeksgids. Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag, 1996.

Paul van 't Veer, De Atjeh-oorlog, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1980.


Vorige pagina

Terug naar Indo Varia